Module: Beroepsgerichte taalvaardigheid
Een docent
die Nederlands geeft, moet zelf ook goed Nederlands spreken. Dat lijkt
misschien een open deur, maar is het zeker niet. Als het Nederlands niet uw
moedertaal is, kan het soms moeilijk zijn om instructies in het Nederlands te
geven. Als u zelf afkomstig bent uit het land waar u ook Nederlandse les geeft,
zult u waarschijnlijk wel eens overschakelen naar uw eigen moedertaal, die
immers ook de taal van uw cursisten is.
Maar ook als
u wel afkomstig bent uit Nederland of Vlaanderen, kan het zijn dat u - door een
lang verblijf in het buitenland - uw taal een beetje vergeten bent of niet op
de hoogte bent van eigentijds taalgebruik.
U hebt het
Nederlands nodig voor heel verschillende gebruikssituaties. Zo moet u met uw
collega’s kunnen communiceren over uw vak, maar moet u ook presentaties en
artikelen van vakgenoten kunnen begrijpen. Hoewel u in de klas misschien uw
eigen moedertaal kunt gebruiken om met de cursisten te communiceren, verdient
het toch de voorkeur om tijdens de Nederlandse les ook Nederlands te spreken.
Vaak hebben de taalleerders namelijk maar weinig andere input in de doeltaal.
Het spreken van Nederlands tijdens de Nederlandse les, wordt ook wel het
“doeltaal = instructietaal-principe” genoemd.
In deze
module besteden we aandacht aan non-verbale communicatie en aan het gebruik van
de doeltaal (het Nederlands) in diverse gebruikssituaties. Er zijn zeven onderwerpen. U kunt deze
onderwerpen in willekeurige volgorde doorwerken. Bij ieder onderwerp krijgt u
de theoretische achtergronden en een aantal praktijkopdrachten met mogelijke
antwoorden en oplossingen. De onderwerpen zijn:
-
Non-verbale
communicatie
Theorie
Opdrachten -
Instructies
geven
Theorie
Opdrachten -
Feedback
geven
Theorie
Opdrachten -
Vragen
stellen
Theorie
Opdrachten -
Woorden
semantiseren
Theorie
Opdrachten -
Didactische
terminologie
Theorie
Opdrachten - Interactie
met collega’s
Theorie
Opdrachten