Dialoog tussen docent en studenten

iDevice-pictogram

Wat betekent ‘maar' in deze zin?

De docent schrijft op het bord: ‘Geef mij maar een pilsje'.

D Wat betekent ‘maar' in deze zin?
S1 prefereer
D Ja, wat wil je, koffie, spa, tonic, appelsap? Nou, geef mij maar een pilsje, dat vind ik lekker. Dat vind ik het best op dit moment. Maar er is nog iets extra over ‘maar'.
S1 polite... mag ik maar...?
D Ja, dat is heel goed hoor. Het is heel goed. Geef is een commando (onderstreept woord op bord) een imperatief. Als ik zeg Geef mij een pilsje? is dat in het Nederlands heel hard. Geef mij een pilsje of ik schiet je dood! Dat is niet vriendelijk, dat is heel hard. Geef mij je geld of ik schiet je dood. Ja? Dat is ‘geef'. Maar wil je het vriendelijk, beleefd maken, dan doe je dat met ‘ maar'.
S2 Ja,polite
D Ja, precies. Zonder ‘maar' (schrijft woord nog een keer op bord) is het onbeleefd, niet vriendelijk. Als jij tegen de ober zegt: ‘Geef mij een pilsje', wat doet die ober? Pils in je gezicht (gelach).
S3 Wat doe je als iemand vraagt: ‘Geef mij een pilsje alstublieft?' Is dat ook commando?
D Eh, het is niet zo erg als ‘Geef mij maar een pilsje' maar het is beter om samen met ‘maar' te gebruiken. Je hoort heel veel ‘maar' in het Nederlands. Wat wil je? Een broodje ham of een broodje kaas? Doe maar een broodje kaas. Geef maar een broodje kaas.
S4 Soms is ‘maar' contrast?
D Ja, hij is groot maar ik ben klein. Dat is een ander soort ‘maar'.

Naar: Kijk op de klas p.131/132

In bovenstaand voorbeeld voert de docent een dialoog over de manier waarop je beleefdheid kunt uitdrukken in een zin. De docent geeft informatie over de culturele botsing die kan voorkomen als je het woordje ‘maar’ niet gebruikt: ‘pils in je gezicht’.

In de lessituatie wordt interculturele competentie in veel gevallen aangeleerd door te luisteren en te kijken naar het voeren van een dialoog. Bijvoorbeeld een dialoog tussen de docent en de studenten zoals in bovenstaand voorbeeld.

Het is essentieel dat de docent, naast een goede gespreksleider, een goede luisteraar is en alle relevante informatie oppakt. Ook moet hij op het juiste moment de juiste vragen stellen en de juiste informatie geven aan de studenten en de inbreng van de studenten stimuleren met een vraag als: ‘Hoe is dat bij jullie?’ Alleen dan is er kans op een interculturele dialoog. Ook als de informatie die de studenten geven, niet past bij het beeld dat de docent in gedachten had, moet hij daarvoor open staan en doorvragen als hij iets niet begrijpt. Open vragen zijn het beste middel omdat dat de studenten meer ruimte geeft. Dus niet: ‘Wassen jullie in Marokko nu wel of niet met de hand?’ maar eerder ‘Hoe wassen jullie in Marokko?’