Vijf-minuten-presentatie docent
De docent kan de les beginnen met een korte presentatie over een aspect van de te leren cultuur zonder dat er sprake is van een relatie met de rest van het programma. Als een soort hors d’ oeuvre. Leidraad voor de keuze van het onderwerp moet zijn de belangstelling van de studenten. Het woordgebruik moet aansluiten bij het niveau van de studenten. Schrijf kernwoorden op en houd zo mogelijk spontaan dus zonder papier een praatje over het onderwerp. Informatie kun je eventueel op internet vinden of vragen aan een Nederlandse bekende. Houd de tijd beperkt (planning).
Voorbeeld (kernwoorden zijn vetgedrukt):
Op tijd komen
- In het algemeen moet je op tijd zijn als je een afspraak hebt. Toch hangt het een beetje af van de situatie: op een zakenafspraak moet je precies op tijd zijn. Als je vijf minuten te laat bent, moet je je al verontschuldigen door te bellen. Doe je dat niet, dan lijkt het of je de afspraak niet echt belangrijk vindt.
- Een afspraak met een kennis (niet zo goede vriend): ook hier moet je op tijd zijn. Vijf minuten te laat kan nog net maar dan verontschuldig je je wel.
- Een afspraak met een heel goede vriend: als je tien minuten te laat bent, excuseer je je. Op een feestje dat laat begint: hier mag je te laat komen. Meestal duurt het een half uur tot drie kwartier tot de mensen binnenkomen.
- Op een receptie bij een huwelijk moet je komen binnen de periode die op de kaart die je krijgt, genoemd wordt. Je hoeft dus niet precies aan het begin van de periode te komen.
Nog een voorbeeld:
Roken
- Op heel veel plaatsen mag niet gerookt worden. Dat geldt voor iedereen of je nu sigaretten, sigaren of pijp rookt. Op vliegvelden, stations, in hotels (ook niet op de hotelkamer). Ook op de werkplek is roken verboden. Je ziet vaak voor grote gebouwen met kantoren mensen in kleine groepjes buiten voor de deur staan om te roken. Ook in cafés mag niet gerookt worden tenzij er een aparte rookruimte is.
- De gedachte leeft heel sterk dat roken zo slecht voor de gezondheid is dat je het moreel niet kan maken om te roken. Je verknoeit je gezondheid en die van je omgeving. Op pakjes sigaretten staat de (verplichte) tekst: ‘Roken kan dodelijk zijn’.
De onderwerpen kunnen heel divers zijn. Bijvoorbeeld:
- Groeten: hoe groeten vrienden elkaar? Hoe nemen ze afscheid? Wat zijn de onderwerpen van ‘small talk”?
- Folklore: wat voor soort sprookjes en legendes zijn heel algemeen bekend?
- Kinderliedjes: welke kinderliedjes kent iedereen?
- Feesten: welke feesten worden gevierd? Op welke data? Wat is hun betekenis? Heeft iedereen dan vrij? Zijn de winkels dan dicht?
- Spelletjes: welke spelletjes worden gespeeld in de buitenlucht? Welke binnenshuis?
- Huisdieren: welke huisdieren worden gehouden?
- Afspraken: moet je altijd op tijd komen? Wanneer wel/ wanneer niet?
- ‘Afspraakjes’: hoe werken afspraakjes tussen jongens en meisjes?
- Sporten: welke sporten zijn populair?
- Drank: wie drinkt alcohol en wie niet? Hoe is de houding t.o.v. alcohol?
- Auto’s: wie heeft auto’s en wie niet? Wat moet je doen om een rijbewijs te krijgen?
- Bloemen: wat voor bloemen hebben de mensen in huis? Waar kopen ze die?
- Transport: wat voor transportmiddelen zijn er en hoe duur zijn ze?
- Vrijetijdsbesteding: kamperen en liften
- etc.
Als u een opdracht bij dit onderdeel wilt doen, ga naar interculturele competentie en de onderwijssituatie, opdracht 3.