Discursieve competentie: opdracht

IDevice Question Icon Opdracht 1

1. Welke zin kunt u het beste gebruiken?

U ontmoet op een congres iemand die u lang niet hebt gezien. U kent hem niet echt goed. U begroet hem:

  
Hoe gaat ie?
Hoe is het met jou?
Hoe maak je het?

2. Welke zin kunt u niet gebruiken? Waarom niet?

U ontmoet iemand in de tram die u een tijd niet hebt gezien en die u niet goed kent. Hij vraagt: Hoe gaat het? U zegt:

  
Ik ben toch zo verkouden.
Prima. En met jou?
Hartstikke goed.

3. Welke zin kunt u niet gebruiken? Waarom niet?

U heeft een gesprek met uw buurman. U woont al lang naast elkaar maar komt niet vaak bij elkaar op bezoek. Hij begint een praatje: ‘Wat een lekker weer is het vandaag.’ U zegt:

  
Nou, ik vind het toch nog koud.
Het weer interesseert me echt niet.
Ja, het lijkt al bijna lente.

4. Welke zin kunt u niet gebruiken? Waarom niet?

U hebt een praatje gemaakt met iemand die u op straat tegenkwam. U wilt er een eind aan maken. U zegt:

  
Nou, ik ga weer verder.
Ik moet nog boodschappen doen.
Ik wil nu stoppen.

5. Welke zin kunt u het beste gebruiken?

U neemt afscheid van een collega. Hij is veel ouder dan u. U weet dat hij getrouwd is maar u hebt zijn vrouw nooit gezien. U zegt:

  
Tot ziens.
De groeten aan uw vrouw.
De mazzel.