Pragmatische competentie: theorie
Iemand die een vreemde of tweede taal leert, leert taalvormen. Grammaticaregels, woorden en de uitspraak van de klanken en intonatie van de zinnen. Het is noodzakelijk dat hij daarbij ook leert in welke context hij die vormen kan gebruiken en wanneer niet (= pragmatiek). Als dat niet gebeurt, bestaat het risico van misverstanden of wrijvingen tussen de gesprekspartners. Deze regels ontbreken vaak in leergangen. Ze zijn grotendeels cultureel bepaald.
Voorbeeld: als u aan Fransen uitlegt dat er in het Nederlands twee aanspreekvormen zijn (‘u’ en ‘je’), net als in het Frans en u vertelt daar niet bij het verschil tussen de regels (normen) voor het tutoyeren in het Nederlands en in Frankrijk, dan brengt dat de leerder in een lastig parket. Hij gaat dan uit van de Franse regels en zal veel mensen met ‘u’ aanspreken. Dergelijke fouten worden zeer storend gevonden door moedertaalsprekers.
Er zijn ook pragmatische regels die niet direct aan de taal maar wel aan de cultuur zijn gebonden: bijvoorbeeld de regels voor de juiste fysieke afstand tussen sprekers. Hoe beter je iemand kent, hoe dichter je bij elkaar kunt staan. Er worden vier zones omschreven, intiem (0-45 cm), persoonlijk 45-120 cm), sociaal (120-360 cm) en publiek (360-750 en meer) Deze afstand is verschillend in verschillende culturen. Als je te dicht bij iemand staat, wekt dat wrevel en irritatie.
Een andere pragmatische regel betreft het aankijken van je gesprekspartner: doe je dat altijd of soms niet? Ook deze regels zijn cultureel bepaald. In sommige culturen vermijd je oogcontact met een meerdere. Begroetingsregels zijn ook belangrijk: wie zoen je wel en wie niet? Hoeveel zoenen geef je? Een zoen te veel of te weinig kan dodelijk zijn. Deze regels kunnen overigens verschillen binnen subgroepen in een land: tussen mannen en vrouwen, tussen ouderen en jongeren, tussen mensen in de stad en mensen op het platteland etc.
Als u de opdrachten wilt doen bij dit onderdeel, ga naar Pragmatische competentie: opdrachten 1 en 2