Discursieve competentie: theorie
Wie begint een gesprek, wie maakt er een einde aan? Hoe maak je een einde aan een gesprek? Kun je iemand onderbreken of moet je iemand altijd laten uitpraten? Dat hangt sterk af van de situatie en de gesprekspartners: wie zijn de gesprekspartners? Kennen ze elkaar? Komen ze elkaar toevallig tegen? Staan ze sociaal op dezelfde tree van de ladder, zijn ze even oud?
Voor al deze situaties zijn er aparte, cultureel bepaalde en vaak onbewust aanwezige regels die je in de praktijk leert door goed te observeren. In de NVT situatie, waar de leerders maar weinig ervaring hebben met ‘echte’ gesprekken, is het voor leerders plezierig als ze hierover informatie krijgen van de docent.
Voorbeelden van regels: moedertaalsprekers van het Nederlands verwachten snelle beurtwisselingen: sprekers zijn niet al te lang alleen aan het woord. Iemand die hoger staat op de sociale ladder, raakt snel geïrriteerd als hij wordt onderbroken: ‘Mag ik alsjeblieft even uitpraten?’ En voor het maken van een praatje: als je elkaar toevallig tegenkomt, kun je er niet vanuit gaan dat hij met je wil praten, misschien wil hij je alleen groeten. Ook kun je er niet vanuit gaan dat de ander heel veel tijd heeft om te praten, tenzij hij dat duidelijk laat merken.
Als u de opdracht wilt doen bij dit onderdeel, ga naar Discursieve competentie: opdracht.