Kenmerken van goede instructietaal

iDevice-pictogram

Goede instructies moeten kort en helder zijn. Wanneer u het idee hebt, dat de cursisten de instructies niet goed begrepen hebben, moet u bovendien in staat zijn om de instructies op verschillende manieren te herhalen. Het herhalen van instructies op een andere manier heeft als bijkomend voordeel dat u op die manier zorgt voor een gevarieerd taalaanbod.

We noemen hieronder een aantal kenmerken van ‘goede’ instructietaal:

Woordkeuze
De input moet officieel i +1 zijn: iets moeilijker dan de cursisten aankunnen, zodat de cursisten wat leren. De “i” staat hier voor “intertaal” of “interlanguage”: een taalsysteem dat de taalleerder gebruikt en dat afwijkt van de standdaardtaal.
Daarnaast is het belangrijk dat de input gevarieerd is en dat u niet bewust elementen (bijv. lidwoorden) weglaat of krom gaat praten. Dit ongrammaticale taalaanbod noemen we ook wel ‘Foreigner Talk’.

Gebruik van signaalwoorden
Het is voor cursisten makkelijker om de les te volgen wanneer u gebruik maakt van signaalwoorden. Dat zijn woorden of uitdrukkingen die aangeven hoe uw verhaal is opgebouwd: wat er al is behandeld, waar het nu over gaat, welke informatie straks komt, wat belangrijk is, enz..

Gebruik van voorbeelden en herhaling
Het is belangrijk tijdens de uitleg veelvuldig gebruik te maken van voorbeelden en herhaling. Probeer voorbeelden te bedenken die dicht bij de belevingswereld van de cursist staan. Grappige voorbeelden worden doorgaans beter onthouden.

Zinslengte en grammaticale complexiteit
Korte zinnen zijn makkelijker dan lange. Bijzinnen zijn lastig te begrijpen voor beginnende leerders. Probeer lange instructies onder te verdelen in korte eenheden en voorkom in het begin het gebruik van bijzinnen (ook de indirecte rede en indirecte vraag).

Tempo, pauzes en rustpunten (= temporeel accent)
Vooral bij beginnende leerders is het belangrijk langzaam te praten en rustpunten in te bouwen, zodat de cursisten de kans krijgen de informatie te verwerken.

Stemvolume
Praat niet te hard, maar ook niet te zacht. U kunt belangrijke passages accentueren door die wat harder uit te spreken dan de andere passages. Bij groepen die slecht luisteren of wat rumoerig zijn, kunt u wat zachter gaan praten. De cursisten moeten dan wel stil zijn omdat ze anders niet horen wat u zegt.

Articulatie
Articulatie is de manier waarop een woord uitgesproken wordt. Articuleer duidelijk, maar niet overdreven. Probeer vanaf het begin de leerders bewust te maken van het verschil tussen gesproken en geschreven taal door bijvoorbeeld de ‘eind-n’ of woorden die eindigen op ‘-lijk’ op een natuurlijke manier uit te spreken.

Non-verbale communicatie
Ondersteun de instructies met (zinvolle) gebaren en mimiek. Dit onderwerp wordt verder besproken in het deel over non-verbale communicatie.

Als u de opdrachten bij dit onderdeel wilt doen, ga dan naar Instructies geven: opdrachten (1 en 2).