Opdracht 1
In
welke theorie passen de onderstaande voorbeelden van Grammaticaonderwijs?
Focus on Meaning (FonM), Focus on Forms (FonFs) of
Focus on Form (FonF)?
1. De cursist stelt een vraag aan de docent. De docent merkt dat de leerder een fout
maakt in de constructie van de vraagzin. De docent herhaalt de vraag in de
goede vorm en geeft vervolgens antwoord.
2. In een tekst die in de les
behandeld wordt, staat de volgende zin: Hoe meer moeite je doet om precies
te begrijpen wat er staat, hoe dieper en grondiger je het verwerkt.
De docent schrijft de constructie 'om precies te begrijpen' op het bord.
Hij vraagt de cursisten of ze in de tekst nog meer van dergelijke constructies
kunnen onderstrepen en vraagt of ze kunnen aangeven wanneer je zo’n constructie
gebruikt.
3. Een cursist stelt een vraag over
de plaats van het woordje er in een zin. De docent
antwoordt hem dat de grammaticaregels voor het gebruik van het woordje er
bijzonder ingewikkeld zijn. Hij stelt de cursist gerust: “Als je maar met
aandacht luistert naar hoe Nederlanders het woordje er gebruiken, ga je het op
een gegeven moment vanzelf goed doen.”
4. Naast een totaalmethode gebruikt
een docent van een theorieboekje waarin de basisregels van het Nederlands op
eenvoudige wijze worden uitgelegd. Nadat het perfectum is behandeld, doen de
cursisten een spreekoefening waarin ze gedwongen worden de juiste vorm van van
het perfectum te gebruiken.
5. In een
luistertekst over boodschappen doen komen de volgende zinnen voor:
Waar doe jij
je boodschappen?
Wie is er
aan de beurt?
Wat kan ik voor u doen?
Hoeveel kosten die appels?
De docent
schrijft de zinnen op het bord en onderstreept de vraagwoorden.
Hij vraagt: ‘Met welke woorden kan een vraagzin beginnen?’
6.
De docent zegt: Vandaag herhalen we de scheidbare werkwoorden.
Hij vraagt: In welke situaties moet je de prefix scheiden van het werkwoord?