Opdracht 3
Wat
zijn positieve punten van de onderstaande
spreekopdrachten? Denk daarbij ook aan de kenmerken van een goede taak. Kruis aan.
1. De
sollicitatiecommissie ( Niveau B2)
U vormt met twee medecursisten een
sollicitatiecommissie. U krijgt een personeelsadvertentie waarin de werkzaamheden
omschreven worden die de kandidaat moet gaan uitvoeren en waarin ook de eisen
vermeld zijn die aan de sollicitant gesteld worden. Daarnaast krijgt u brieven
van drie kandidaten. Geen van hen
voldoet precies aan het profiel van de perfecte kandidaat. Deze kandidaten (drie
andere cursisten, die zich op hun rol hebben voorbereid) komen op
sollicitatiegesprek. Overleg met de sollicitatiecommissie, overweeg de voor- en
nadelen die aan de kandidaten kleven en kom tot een beslissing. Daarna wisselen
de cursisten die de commissie vormden, en de kandidaten van rol.
De cursisten spreken veel.
| |
Deelname van alle cursisten aan de oefening is gelijkwaardig.
| |
De motivatie van de cursisten om te spreken wordt gestimuleerd.
| |
Het niveau van het taalgebruik is acceptabel.
| |
De cursisten zijn gemotiveerd om de opdracht uit te voeren.
| |
Er is sprake van een informatiekloof.
| |
Er vindt wederzijdse informatie-uitwisseling plaats.
| |
De leerder kan zich voorbereiden op de taak.
| |
De opdracht heeft een duidelijke oplossing.
| |
De oplossing is convergent.
| |
2. De agenda (Niveau A1)
Op
welke dag kunnen jullie met z’n drieën naar Scheveningen?
Werk met z’n drieën. Jullie krijgen ieder een agenda. Stel elkaar vragen om
een afspraak te maken. Bijvoorbeeld:
Cursist A: Kun jij op….?
Cursist B: Ja, dan kan ik. En jij, kun jij ook?
Cursist C: Nee, ik kan niet op... Kunnen jullie op…
(Uit de agenda’s blijkt dat de cursisten alleen op zaterdag met z’n drieën
naar Scheveningen kunnen.)
(Uit: Code 1)
De cursisten spreken veel.
| |
Deelname van alle cursisten aan de oefening is gelijkwaardig.
| |
De motivatie van de cursisten om te spreken wordt gestimuleerd.
| |
Het niveau van het taalgebruik is acceptabel.
| |
De cursisten zijn gemotiveerd om de opdracht uit te voeren.
| |
Er is sprake van een informatiekloof.
| |
Er vindt wederzijdse informatie-uitwisseling plaats.
| |
De leerder kan zich voorbereiden op de taak.
| |
De opdracht heeft een duidelijke oplossing.
| |
De oplossing is convergent.
| |